Herinneringen van de heer G.H. Morsink.

Opgetekend in oktober 1945.

Rond de oorlogsjaren hoofd commies ter secretarie van de Gemeente Hengelo. Toen Nederland in de meidagen van 1940 door de Duitse legers was overweldigd was het te voorzien, dat voor de Joden ook hier in Hengelo een moeilijke tijd zou aanbreken. Immers de Jodenhetze die reeds in Duitsland was gevoerd voorspelde niet veel goeds. Al spoedig bleek, dat het zelfde systeem ook voor de Nederlandse Joden van toepassing zou worden verklaard. Ook de Joden in deze gemeente woonachtig zouden hun deel hiervan meekrijgen. Wat met de Joodse inwoners van deze gemeente is geschied wil ik hier in het kort meedelen.

 

Het zijn alleen die feiten die mij bekend zijn geworden en dan nog maar de voornaamste. Op 10 mei 1940 woonden in Hengelo Gld. 41 Joden. De eerste ernstige slag die aan hen werd toegebracht vond plaats op 8 oktober 1941. In de vroege morgen van die dag kwam een overvalwagen van de Sicherheitsdienst uit Arnhem, beladen met de bekende (lees beruchte) “Grüne Polizei”. Zonder opgaaf van redenen werden vijf personen gearresteerd.

Een persoon was ernstig ziek en moest op doktersadvies het bed houden. Ofschoon de betrokken geneesheer (A. Meinders) ook al verklaarde dat hij niet mocht worden vervoerd, er werd geen gehoor aan gegeven. Hij werd van zijn bed gelicht en in de overvalwagen gebracht. Zijn vrouw en twee kinderen waren op dat moment juist naar Zutphen en deden bij thuiskomst de droevige ontdekking dat man en vader was weggevoerd. Op 17 oktober 1941 is Jacob Philips, want deze was het, volgens de officiële mededeling in het concentratiekamp Mauthausen overleden. Zijn broer, Simon Philips, werd ook zonder pardon gevangen genomen. Hij was een gezonde man en is ook reeds op 17 oktober 1941 in hetzelfde kamp overleden. Hoewel Samuel Jacobs de gelegenheid heeft gehad om te vluchten, heeft hij hier toch geen gebruik van gemaakt. De reden waarom hij niet is gevlucht is nooit bekend geworden, doch men heeft het vermoeden, dat hij zich onschuldig wetende, toch op de goedheid van de bezetter heeft vertrouwd. Dit vertrouwen is wel zeer beschaamd, want op 27-10-1941 is hij eveneens in Mauthausen overleden.

Philip Philips, broer van de al genoemde Jacob en Simon, kwam om 8 uur ’s morgens van kabelwacht. Ten gevolge van de arrestatie van zijn twee broers liepen zijn ouders schreiend op straat. Hij kwam van de richting Ruurlo (bij het Zelle had hij op wacht gestaan) en werd bij de ouderlijke woning opgevangen. De ouders vlogen jammerend en smekend op de Duitsers af, doch ze werden met stoten en duwen afgeweerd. De arrestant werd toegestaan dat hij enige andere kleren meenam alsmede enige levensmiddelen en toen werd hij weggevoerd. Hij overleed op 25-10-1941 in hetzelfde kamp. Het gezin Philips-Baer verloor hiermee in een slag drie zoons.

Er werd verder nog een poging gedaan om de heer Löwenhardt te arresteren, doch deze was intussen gevlucht en heeft daarmee, zoals later zal blijken, zijn leven gered, zie het verhaal van Betty Löwenhardt op deze website.

Of nu bovengenoemde personen uitgezocht waren, dan wel of deze arrestatie geheel willekeurig plaats vond is nooit met zekerheid bekend geworden. Het is echter een feit, dat in diverse plaatsen op dezelfde tijd overvallen hebben plaats gevonden, zodat het zeker georganiseerd is geweest. Het heeft er ook alle schijn van gehad, dat men de personen heeft uitgezocht en dat de gearresteerden op advies van personen die hen kenden zijn aangewezen. De gedachten gingen dan ook terstond uit naar de in de gemeente woonachtig zijnde N.S.B.'ers. Bewijs is hiervoor tot heden (1945) nog niet geleverd, doch er zijn verschillende aanwijzingen in die richting.

De doodsoorzaken die officieel werden opgegeven, als bijv. Longontsteking enz., moeten met een korreltje zout genomen worden. Niemand geloofde dat zij een natuurlijke dood waren gestorven en de feiten, bekend geworden nadat de Geallieerde legers het Nationalistisch regiem in Duitsland hadden overwonnen, bewijzen wel het tegendeel. Na deze tragedie werden zij voorlopig met enige rust gelaten.

De familie Löwenhardt dook onder, de andere Joden namen een afwachtende houding aan. De gebroeders Meijers moesten zich enige tijd later melden in het kamp Westerbork. Dit hebben zij gedaan en ze zijn daarop op 1 september 1942 in het werkverruimingskamp ( Joodse werkkamp) Ruinen geplaatst. Het is hun hier spoedig gelukt te vluchten waarop ook zij onderdoken.

107 Leo Meijers
Leo Meijers

Leo Meijers is echter op 25 april 1943 om 15 uur met zijn verloofde vermoord gevonden in een droge put te Voerendaal (Limburg). Men heeft gedacht aan roofmoord, aangezien er aanwijzingen waren, dat zij op de vlucht zijn geweest naar Zwitserland. Waarschijnlijk hebben zij personen gehad, die hen zouden helpen, doch die van het gestelde vertouwen misbruik hebben gemaakt. Ook is het niet onmogelijk, dat Gestapo-agenten (Geheime Staats Polizei) hen hebben vermoord en zich toen van de buit hebben meester gemaakt. Hoewel bij de ontdekking alle papieren verdwenen waren is het toch, dank zij een agent van politie te Heerlen, die Meijers herkende als sergant-fourier van het Regiment Wielrijders, gelukt de identiteit van de vermoorden vast te stellen.

Na dit gebeuren bleef het weer een tijdje rustig tot bij besluit van 29 maart 1943 door Rauter werd bekend gemaakt, dat m.i.v. 10 april 1943 alle Joden uit de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland zich naar het kamp Vught moesten gaan. Een aantal Joden uit Hengelo meldde zich en een ander deel dook onder.
Het Kervel, waar op last van de Duitse Weermacht het onderwijsinstituut Klein Warnsborn uit Arnhem was ondergebracht, zou hun schuilplaats worden. De beheerder van Het Kervel, zelf half-Jood, was er blijven wonen en nam de zorg op zich. Deze ondergedoken Joden verbleven in een kelder en gegraven gangen en ruimten onder het gebouw. Een der gangen kwam in een der grote kamers achter de haard uit.

83 schuilplaatsen

Pagina 83 uit Adres Kervel-kelder met foto's van E Baruch.

Er werd beweerd, dat een ander gang buiten het gebouw in een bosje zou uitkomen, doch deze gang heb ik niet kunnen ontdekken. Deze Joden hebben hierin ruim een jaar geleefd, en er is niet veel fantasie voor nodig om zich te kunnen indenken hoe dat is geweest. In de fatale nacht van 26 op 27 april 1944 is aan deze levenswijze een eind gekomen. Hoe het zich precies heeft toegedragen is ook nu (1945) nog niet bekend. Wellicht dat hierover ook nog eens wat meer licht komt. In elk geval, op de late avond van de 26e april 1944 kwam er een overvalauto bemand met S.D., Grüne Polizei, N.S.B. en enige Nederlandsche politieambtenaren.

Deze is bij het begin van de Kervelseweg gestopt, waar genoemde personen zijn uitgestapt en toen lopende naar Het Kervel zijn gegaan. Hierdoor hebben de bewoners van Het Kervel niets gehoord en was het huis reeds omsingeld, voordat iemand er iets van af wist. Juist op dat moment - het was middernacht- waren Karel en Emanuel Jacobs buiten alsmede een Duits Jodenjongetje, dat met zijn moeder en zusje ook aldaar verbleef. Deze werden terstond gegrepen en in de overvalwagen, die intussen nu ook bij Het Kervel was gekomen, gebracht. De Graaf, de beheerder, heeft nog kans gezien de geheime toegangsdeur te sluiten, zodat de achtergeblevenen - alle vrouwen- bij de daaropvolgende huiszoeking niet werden gevonden.
De gearresteerde personen zijn weggevoerd en nadien heeft men niets meer van hen vernomen, zodat men kan aannemen, dat zij in een of ander concentratiekamp zijn omgekomen. Men heeft alleen dit nog van hen vernomen, dat zij eerst in Arnhem zijn gevangen gezet en vandaar zijn weggevoerd.

131 In het Vordense bos

In het Vordense bos:Johan Kreunen, Kitty Jacobs, Derk Janssen, Edith Jacobs en Lena Jacobs in hun schuilplaats.
Foto : Vorden tijdens de bezetting.

De vrouwen, Leentje Jacobs- Frankenhuis, Edith Jacobs, Kitty Jacobs-Hillesum en Hetty Jacobs, alsmede de Duitse Jodenvrouw en haar dochtertje, zijn daarop gevlucht en ondergedoken in de nabijheid van de Wildenborch (Vorden). Hier zijn ze enige tijd later gearresteerd, vermoedelijk tengevolge van verraad. Bij deze arrestatie waren twee Hengelose landwachters aanwezig. Na de arrestatie zijn ze overgebracht naar kamp Westerbork en zijn daar gevangen gehouden tot het kamp in april 1945 door de geallieerde legers werd bevrijd.
De schuilplaats werd pas op 31 mei 1944 gevonden, toen men bij een nieuwe huiszoeking een lampje zag branden in de kelder achter het kippenhok. De meest waardevolle spullen zijn toen meegenomen. Van de 41 Joden zijn er in het geheel 9 teruggekomen. Van de overigen werd slechts vernomen dat zij in een kamp waren overleden.

Tot zover het iets gewijzigd verslag van de heer Morsink.

*********************************************

Slechts negen Joden bleken na de oorlog nog in leven te zijn, nl. het hele gezin Löwenhardt, bestaande uit vier personen, de weduwe Jacobs- Frankenhuis met een dochter, de weduwe Jacobs-Hillesum met een dochter en Jacob Meijers. Het grootste deel van de overlevenden bleef niet in Hengelo wonen. Alleen Jacob Meijers vestigde zich er wederom. Hij hertrouwde, doch overleed in 1957 op slechts 45-jarige leeftijd. Zijn faam als voetballer heeft hem overleefd. Een Joodse Gemeente bestond dus niet meer. Reeds in 1946 werd deze gemeente bij de Joodse Gemeente van Zutphen ingelijfd.
Men kan zich aan de hand van deze verslagen een klein beeld vormen van wat er met de Joden van Hengelo Gld. gebeurde. Uiteraard is dit slechts een fractie van al het leed dat hen werd aangedaan.

Moge deze verhalen een poging zijn om de omgekomen leden van de Joodse Gemeente van Hengelo Gld. in eerbied herdenken.

Bron: De Joodse Gemeente te Hengelo Gelderland, S. Laansma. 1978

 

Artikel geplaatst en bijgewerkt in december 2018 door E. Somsen-Lieverdink
en H.M. Somsen.