St. Steffenrieën, een traditie uit de 19de eeuw

Door Willy Hermans


“Sint-Stephanus, 2e Kerstdag 1901. Tegen den avond komen een viertal ruiters van elders ons dorp in, ‘St. Steffenrijden’. Een oud gebruik, vroeger ook hier in zwang, thans niet meer. In gestrekten draf gaan zij verder en onze jongelingschap, de ruiters onder hen, ziet ze spijtig na. In troepjes van 5, 10, 15 man, slenteren de laatsten het dorp door, de herbergen in en uit, onpleizierig, sollend, landerig. Jonge mannen van hetzelfde slag, uit andere plaatsen. Loopen er ook en drinken er eveneens…’t Is heerlijk weer, maanlicht, kalm en vredig. Geheimnisvolle kerstnacht…
Maar in de nabijheid der helverlichte drankhuizen gaat die stemming weg. Daar joelt en tiert, drinkt en… vecht men. Inwoner en vreemdeling zijn handgemeen en het slot is een tafereel van bebloede koppen en gebroken jeneverflesschen. 
Heden ging het hier weer bijster toe. Velen liepen builen en schrammen op. Had daar de politie, anders zo attent, niet tegen kunnen waken? We wenschen geen jacht naar geruchtmakende processen-verbaal, maar een ernstige vermaning, op zijn tijd gedaan, kan veel kwaads voorkomen.”
St. Steffan rijders
 St. Steffenrijders. In veel landen wordt 2e Kerstdag "Stephansdag"genoemd. St. Steffen betekent "de gekroonde".


Het St. Steffenrieën was in het midden van de 19de eeuw in het oosten van Nederland een beruchte traditie op Tweede Kerstdag. Op deze feestdag van de heilige Stefanus werd hooi en haver voor de paarden gezegend. Dit gebeurde door rondritten te paard om huis en dorp om deze tegen invloeden te beschermen en de vruchtbaarheid te verzekeren. Een goede reden dus om deelnemers en kijkers zich flink te buiten te laten gaan aan drankmisbruik, die soms leidden tot uitbundige losbandigheid en flinke excessen. Van deze minder gunstige gevolgen van deze traditie zijn ook in Hengelo enkele gevallen bekend.

Kerk_en_schoolhuis_WHjpg.jpg
Links café Lenselink rond 1900,
in het huis rechts woonde Harmzen, hoofd van de Gooise school. 
Foto archief W. Hermans
  In 1861 liep het compleet uit de hand door een massale vechtpartij tussen vreemdelingen en dorpsjongens. Na afloop van het ‘Sint-Steffenjagen’ ontstonden er in de herberg Het Roosje vechtpartijen tussen vreemdelingen en dorpsjongens. De toenmalige burgemeester Lodewijk Mossel verklaarde dat hij rond 11.00 uur ‘s avonds straatrumoer voor genoemde herberg had vernomen. Dat moet een flink lawaai zijn geweest, in aanmerking genomen dat Mossel aan de Spalstraat woonde. Hij begaf zich in de richting van de herberg en kwam de twee veldwachters Hietberg en Jansen tegen, die hij onmiddellijk richting de kroeg stuurde om deze te sluiten.
Die avond kwamen twee personen bij Mossel aan de deur om een klacht in te dienen wegens ‘ondervonden last van dorpsche jongens’. De veldwachters waren daarbij aanwezig en Mossel gaf hen de opdracht de twee personen buiten de gemeentegrenzen te zetten en als ze dronken waren op te sluiten. Vermoedelijk heeft Mossel dus de lui zelf niet te woord willen staan, hij was ook niet zelf bij de herberg geweest.
Later moest de burgemeester een en ander aan de Commissaris van de Koningin uitleggen. Bij de Procureur-Generaal was een klacht binnengekomen over de beide veldwachters. Bij nader onderzoek bleek dat de volgende Hengelose kerels betrokken waren bij de vechtpartij: Hermanus Johannes Prins, geb. 1837, molenaarsknecht; Willem Kreunen, geb. 1835, bakkersknecht; Hendrik Willem Demming, geb. 1833, bakker.
Hendrik Demming werd genoemd als vechtjas die zich schuldig had gemaakt aan mishandelingen. Demming stond bekend als een labiele ‘potsenmaker’, verslaafd aan drank, maar geen ruziezoeker. Demming was een eenvoudig man en in de ogen van anderen een ‘ongelukkig figuur’.
Over de St. Stefanusfeesten verklaarde Mossel dat het ‘boerenvolkje’ tochtjes met paarden maken rond het dorp. Hierna kwamen zij altijd bijeen in Het Roosje, waar ze overmatig sterke drank gebruikten en andere bezoekers van buiten Hengelo begonnen te pesten en uit te dagen. Dat was dit keer uitgedraaid op een enorme vechtpartij, waarbij enkele bezoekers gewond raakten. Mossel liet zich zeer negatief uit over de deelnemers aan deze feesten. Hij voelde zich ver verheven boven het gewone ‘boerenvolk’. Over de herberg deelde hij mede dat de eigenaar Peter Wolters een arme kerel was die met veel moeite aan de kost kon komen. Het aanvoeren van de verzachtende omstandigheden hadden geen resultaat, want Demming kreeg een gevangenisstraf van zes weken.
Over de veldwachters schreef Mossel dat hij niet kon beoordelen of deze tijdens de kloppartij wel hun plicht hadden gedaan. Hij veronderstelde dat ze zich wellicht teveel met vrolijke mensen in hadden gelaten of dat hun denkvermogen door het gebruik van sterke drank niet goed meer geweest zou zijn. Beide veldwachters ondergingen ook een straf. Jansen werd voor zes weken geschorst en keerde daarna niet terug als gemeenteveldwachter. Rijksveldwachter Hietberg werd overgeplaatst, Gerrit Esmeyer uit Wehl nam zijn plaats in. 

L.H.F. Mossel 1840 1841  L.H.F. Mossel


Van een gedegen onderzoek was meestal geen sprake, er heerste een enorme klassenjustitie. Veroordelingen vonden plaats op vermoedens en halve verhalen, de betrokken personen zelf aanhoren was te min voor de hooggeplaatste heren.

De veldwachters kregen de schuld, terwijl meneer Mossel zelf de opdracht had gegeven de mannen die bij hem aan de deur waren geweest buiten de gemeentegrenzen te gooien of anders op te sluiten. Geen wonder dat ze hadden geklaagd: eerst gemolesteerd, daarna opgepakt! Het geval moet diepe sporen hebben achtergelaten want beide veldwachters overleden vrij jong, niet lang na deze gebeurtenis.
Jan C. Jansen, geboren 1808 in Harderwijk, was een ongehuwde gemeenteveldwachter. Als gevolg van de kwestie in 1861 werd hij voor zes weken geschorst: van 21 juli tot 2 september 1862. Hij stierf in 1864, nog geen 56 jaar oud. Gerrit Hietberg, geboren 1810 in Diepenveen was gehuwd zonder kinderen. Hietberg werd jachtopziener genoemd, zoals de meeste rijksveldwachters, een logisch gevolg van hun werkzaamheden. Hietberg overleed in 1865. Kastelein Peter Wolters (1815-1864) was getrouwd met Hendrina Nas. Hieruit werden twee kinderen geboren. Na het (vroege) overlijden van Wolters hertrouwde Hendrina met Hendrik Karel Gravelle des Vallees.

Kerkstraatje VD

  Herberg Het Roosje (A99) was ongeveer op de plek waar later de drogisterij van G. Lenselink op de hoek van de Kerkstraat en de Raadhuisstraat stond (tegenwoordig Willem Geurtzenplein). Oorspronkelijk bestond dit pand uit drie kleine huisjes. Na Wolters hadden ook Hofs en Eylenberg daar een café.
Peter Wolters verliet op 1 juni 1862 de woning A99 en vertrok naar A6 en A106, zonder beroep inmiddels. Daar stierf hij in 1864, totaal berooid. Vermoedelijk is de affaire hem niet in de kouwe kleren gaan zitten en uit het café gezet.
Kerkstraat. Foto Veldhorst-Diersen.    


Lodewijk Mossel was burgemeester van 1840-1841 en 1852-1873. Het gemeentehuis was in die tijd gelegen aan de Spalstraat, tegen het logement van Kleijberg aan. Na goedkeuring van de koning deed hij voor de tweede keer zijn intrede in april 1852, iets wat geen enkele burgemeester in de geschiedenis van Hengelo overkwam. Deze tweede ambtsperiode duurde heel wat langer dan de eerste: ruim 21 jaar, namelijk tot zijn overlijden in januari 1873. Zijn inbreng op het dagelijkse leven van de Hengeloër was aanmerkelijk groter dan zijn voorgangers, niet alleen omdat zelf hij in Hengelo woonde, maar ook omdat in 1851 de gemeentewet ingesteld was, waardoor een burgemeester meer invloed had op het besturen van een gemeente. De oudste zoon van Lodewijk Mossel, Pieter Mossel (1845-1909) nam de ambtsketting van zijn vader over na diens overlijden in 1873.


Dit verhaal is eerder gepubliceerd in het Contact Bronckhorst Midden. Januari 2022
Website opmaak voor www.oudhengelo.nl  H.M. Somsen