Bruinderinkweg 1, Velderhof - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen

  • Akten, verhalen en gebeurtenissen:

     

     

    (transcripties door Sikke Postma)

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   863 (53/54)

    Op den 3 april 1727
    Coram Aaron Exalto d’Almaras, rigter
    Gerigtsluijden Derk Wassink en Derk Jaspers

    Compareerde monsr. Henrik Eggink en Frederick Donk, inwoonderen alhier, en verklaren op haar mannenwaarheijt bij handtastinge in eedesplaats, dat Henrik Velderhoff van meninge is na Amsterdam te senden 170 hammen, wegende 2500 lb [pond], gemerkt VV, dat dieselve alhier gemest, geslagt en gerookt sijn in en om Hengelo in de graafschap Zutphen etc.


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer          :   864 (43/44)

    [Coram Aaron Exalto d’Almaras, rigter 
    Gerigtsluijden ….. en …..]

    Op den 16 april 1728

    Compareerde Henrik op den Velderhoff, te kennen gevende hoe dat Willem Starink an hem ten agteren is, wegens coopmanschappen van spek, schinken, etc., eene summa van 60 gulden, 14 stuijver en 4 penningen, alwaar meester Harmen die Cuijper en ehevrouw goet en borge voor sijn geworden, so versogte comparant mondelijke summatie an gemelte borge om te hebben binnen agt dagen betalonge en voldoeninge van sijn agterstand, sunsten sal genootsaakt sijn andere middelen regtens bij der hand te nemen. S.A.L. Hierop gestipuleert ut juris.

    Retulit Derk Wassink dese summatie op heden te hebben geexploiteert.


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   870

    Op den 29e januari 1735

    Relateert den gerigtsbode Derk Wassink, hoe dat nae voorgaende geobtineerde kennisse en consent van desen gerighte ter instantie van Henricus Eggink in qualiteit als paghter van de Generale Middelen van ’t ampt Hengelo met denselven heeft gaen visiteren bij de naebeschreven huijsen en bevonden als volgt:

    Als eerstelijk ten huijse van Jan Caspers, en bevonden twe hele broden en een stuk brood, voorts ongeveer drie schepel roggen meel en omtrent een en een half spind boekweijten meel met een zijde spek, so van Michiel Daris soude gekoght hebben en een varkens geweijde, so tot Steenderen hadde gekoght en aengegeven.

    Bij Jannes Hakken een stuk brood wegende omtrent tien lb, met een weijnigjen roggen en weijten meel.

    Bij Velderhoff bevonden drie brooden en toen geaccordeert.

    En dan eijndelijk bij Vogelink Griete, en daer bevonden omtrent 4 à 5 lb brood en een half schepel boekweijten meel, twe varkens kinkelspek, ’t welke zij seijde eerst van haer swaeger te hebben gecoght, en toen gevraegt: van mijn swaeger gekogt off gegeven, is dat niet evenveel?


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   650 (84/85)

    Op den 4 maij 1756
    Coram de heer Joost Schomaker, stadholder
    Gerigtsluiden Jan van Eijsden en Berent Starink

    Compareerden Garrit Ruterink en Anneken Janssen, eghteluijden, de vrou in desen geassisteert met haeren voornoemden man als regtens, en verclaerden in en craghte deses te cederen en over te dragen aan Reijnt Hendriks Egginck op Velderhof, sijne huijsvrou Hendersken Janssen en haere erven, twee stucken boulant, het eene genaemt het stuckjen uijt Elderinck, groot ongeveer een half molder gesaeij, en het ander bekent onder de naem van den Disacker, mede groot ongeveer een half molder gesaeij, respectivelijck onder desen landrosten ampt kerspel Hengel op den Goijschen Enck kennelijck geleegen, en naeder bij de coopconditien daervan opgerigt bescreven, door wijlen haer comparanten vaeder en schoonvaeder Harmen Ruterinck aan deselve vercogt, met verclaeringe dat sij comparanten daar aan geen regt nog praetensie meer hadden nog behielden, maar dat voornoemde Reint Egginck en sijn vrou daer aan souden zijn en blijven bereghtigt en geeijgent nu en ten eeuwigen dage, met wijdere belofte van dese coop en opdragt te sullen staen, wagten en whaeren als nae landregte, onder submissie aan alle heeren, hoven, rigteren en gerigten en mede aan ’t Hof van Gelderlant. S.A.L.

    [In de marge:]
    L.q. den 50e penning
    betaalt met f. 3-19-8
                        2-10-0
    ‘t zamen      f. 6-9-8


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   876

    Op den 3 februarij 1758
    Coram L.A. Willinck, rigter
    Gerigtluiden Derk Pellegrum en Garrit Planten

    Erschenen Reijnt Eggink op den Velderhof, geadsisteert met sijn bediende advocaat mr. W. Sertorius Meijling, en dede omni meliori modo ac forma juris peijndinge aan en op alle de gerede goederen, actien en crediten, levendige have, Bernardus Maaldering en desselfs huijsvrouw toestendig, ten eijnde en efecte om door dat middel van regten te erlangen eene somma van sestien gulden herkomende wegens landpagt, verscheenen in den jaare 1756 en 1757, met de kosten van dien. Insinuatione [nuntiu] relatione [cotercque] salvis in specie expensis.

    Quod obtinuit.

    Retulit den onderrigter Derk Wassink op sijn eed, dat hij dese acte voorhoofs heeft geëxploicteert, actum Hengelo den 4 februarij 1758.

    In fidem relationes.
    [w.g.]
    L.A. Willinck
    Rigter




    ECAL 1772 a

     

    ECAL 1772 b1772 Bron ECAL. 


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   889

    Op heden, dato ondergeschreven, heeft Reijnd Eggink op den Velderhof, weduwnaar wijlen Hendersken Jansen, uijt een suijvere genegentheijd, en uijt hoofde van de trouwe diensten en oppassinge door zijn zoon Hendrik Eggink van tijd tot tijd aan hem beweesen en gedaan, aan denselven eeuwiglijk en erflijk in volkomen eijgendom overgegeven, gelijk doet bij deesen, alle zijne gerede goederen, bestaande in inboedel des huijses, levendige have en vhee, gesaaij in en op het land, mest en mestregt, niets van dien uijtgesondert (als zijn kist, klederen, linnen en wollen tot zijn lijf behorende, zijn bedde met zijn toebehooren, de kist met de klederen en verder lijfstoebehoor van wijlen zijn dogter, de bijen, zijn grote zweep en snaphaan) om hetzelve als zijn eijgendommelijk goed te hebben en blijven behouden, met en beneffens een stuk land in den Gooijschen Enk, den Pisakker genaamt, zo als het in zijn bekende bepalingen gelegen is, onder deese conditie, dat genoemde zijn zoon Hendrik Eggink hem gedurende zijn leven daarvoor zal onderhouden en verplegen in kost, drank en inwoninge, alle twee jaar een linnen broek geven, in ziekte en krankheijd behoorlijke handreijkinge doen, en betalen alle de lastige boedelschulden, waaronder mede gerekent word zodane somma van ses en veertig gulden, als zijn dogter Anneken Eggink, weduwe van wijlen Klaas van Leeuwen nog voor haar moeders versterf uijt den boedel is competerende. Belovende genoemden Hendrik Eggink bij ondertekeninge deses de overgifte van zijn vader in alle zijn leden en deelen te zullen agtervolgen en naleven, de schulden tot laste van den boedel zijnde, als zijn eijgene propere schuld te zullen betaalen, daarvoor en tot nakominge deeses verbindende zijn persoon en goederen ter submissie en judicature als na rechten.

    Zijnde wijders nog tusschen genoemden Reijnd Eggink op den Velderhof, ter eenre, en zijne meerderjarige kinderen, met name Jan Eggink en Anneke Eggink, weduwe van Klaas van Leeuwen, ter andere zijde, geaccordeert, dat deselve zullen genoegen nemen met zodane zomma van hondert daalder als deselve voor haar moeders versterf getrokken hebben, verklarende deselve daarmede voor haar moeders versterf voldaan te zijn. Belovende gemelten Reijnd Eggink op den Velderhof, dat na dode van hem, hetgeen thans van zijn zoon Hendrik heeft uijtbedongen, met en neffens het stuk land aan de Vokkingbossen, en het land te Steenderen, onder zijn kinderen zal deelbaar zijn, waaruijt vooraf betaalt zal worden de kosten van zijn begravenis, zullende de banke in de kerke na dode van hem onder zijn kinderen insgelijks egaal deelbaar zijn.

    Tot nakominge van het gunt voorschreven verbinden contrahenten ten wedersijden haar persoonen en goederen ter submissie en judicature als na rechten. In oerconde van waarheijd is deese bij partijen contrahenten eijgenhandig onderteekent.
    Actum Hengelo den 28 april 1786.

    Dit Ψ mark is door Reijnd Eggink op den Velderhof eijgenhandig getekent.
    Hendrijeck Eeggik
    Jan Egginck
    Anneken Eggijnk

    Dat dit bovenstaande mark door Reijnd Eggink op den Velderhof, nadat den inhoud van dien aan hem was voorgeleesen, ter mijner presentie eijgenhandig  getekent is, verklare ik ondergetekende
    [w.g]
    L.A. Willinck
    Richter


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   903 (171, 172, 173)
    908 (221, 222, 223, 224) vrijwel identiek met een paar aanvullingen

    Op den 30 junij 1790 des voordemiddags
    Coram L.A. Willinck, richter
    Gerigtsluiden A. Kopijn en mr. A.J.G. Exalto d’Almaras

    Compareerde Aaltjen Eunk, weduwe wijlen Hendrik Eggink op den Velderhof, in deesen geadsisteert met Jan Rietman, te kennen gevende dat voornemens was wederom te trouwen, versogte dierhalven dat over haare onmondige dogter, Hendrica genaamt, oud ruijm een half jaar, tot momberen mogten worden aangestelt de persoonen van Aalbert Berentsen en Gerrit Takkenkamp.

    ’t Gerigte stelt tot momberen over opgemelde onmondige, met en neffens de ooms en bloedmomberen Jan Eggink en Hendrik Maalderink, de persoonen van Aalbert Berentsen en Garrit Takkenkamp.

    Welke bloedmomberen en momberen daarop in den gerichte zijn erscheenen, en hebben deese haare momberschap bij handtastinge aangenoomen en daarbij aanbelooft zig als momberen na landrechten te zullen gedragen, zig oversulx daartoe onder verband van haare persoonen en goederen verbindende als na rechten.

    Eodem et coram eijsdem

    Compareerde Aaltjen Eunk, weduwe wijlen Hendrik Eggink op den Velderhof, in deesen geadsisteert met Jan Rietman ter eenre, voorts Jan Eggink en Hendrik Maalderink, benevens Aalbert Berentsen en Gerrit Takkenkamp, de beijde eersten als oomen en bloedmomberen, de twee laasten als gerigtelijk aangestelde momberen over de minderjaarige dogter van den eerste comparante bij wijlen opgemelte haaren eheman in ehe verwekt ter anderen zijden, en bekenden onderling te hebben opgerigt, gededingt en geslooten, een vast en onverbreekelijk magescheijd, om te strekken tot scheijdinge en deelinge tusschen de eerste comparante en gemelte haare minderjarige dogter van zodane goederen als deselve met wijlen haaren eheman voornoemt in leven gemeenschappelijk heeft beseeten en bij hem stervende zijn nagelaten, en sulx volgender wijse:

    Dat aanvankelijk zij eerste comparante in volkoomen eijgendom zal hebben en behouden, zoals aan haar word toebedeelt bij en kragt deeses, alle de gerede goederen, bestaande in inboedel des huijses, levendige have en vhee, gesaaij in en op het land, mest en mestregt, niets daarvan uijtgesondert, met alle de voordeelige boedelsschulden, mits ten haaren lasten nemende te betaalen alle de boedels lastige pretensien, gelijk mede tot haar lasten zijn zal, om te voldoen aan het contract van alimentatie door haar eerste comparante en wijlen haaren eheman, met haar schoonvader Reijnd Eggink ingegaan, om die tot het eijnde van zijn leven te onderhouden en van daagsche kleeren te voorsien, vervolgens aan haar minderjaarige dogter, wanneer haar mondige jaaren bereijkt heeft, tot voldoeninge van hetgeen haar voor haar vaders versterf is competerende, vrij en suijver uijt te reijken en over te geven, een stuk bouwland den Pisakker of de Struijke genaamt in den Gooijschen Enk gelegen, beneevens aan contante penningen een hondert gulden, daarenboven haar vaders kiste en klederen en een bedde met zijn toebehoor.

    Zijnde wijders geaccordeert, dat zij weduwe erfuijtersche deese haare minderjarige dogter, zo lang bij haar is, een ordentelijke opvoeding zal geven, deselve laaten leeren leesen en schrijven, breijden en naaijen.

    Vervolgens is mede gecompareert Reijnd Eggink, schoonvader van haar eerste comparante en bestevader van dit onmondige kind, dewelke verklaart heeft uijt een suijvere genegentheijd in volkoomen eijgendom te geven aan deese zijne minderjarige kleijndogter, gelijk doet bij deesen, een kast zo thans in de kamer staat met een taveltjen, * dan mede de halfscheijd van de voorste bank in de kerk, en in de andere bank eene sitplaats, gelijk mede een snaphaan en een pistool, van welke goederen hij comparant bij de overgifte zijner goederen en contract van alimentatie zig den eijgendom heeft voorbehouden.

    Naar welkers voldoeninge in manier voorschreven, partijen condividenten van den anderen zijn gescheijden, verbindende zig eerste condividente onder adsistentie van haaren aanstaande eheman tot adimpletie van dit deelingscontract haar persoon en goederen, onder belofte om ten allen tijden op requisitie der momberen hiervoor nader en sufficienter cautie te sullen stellen, alles met en onder renuntiatie van alle exceptien deesen ter contrair zijnde, voorts ter submissie en judicature als na rechten, hebben de comparanten hier op gestipuleert S.A.L.

    3021-908 (224)
    [w.g.]
    L.A. Willinck, richter
    Gerigtsluiden
    Alexander Kopijn
    A.J.G. Exalto dÁlmaras

    *in 3021-908 (223 los blaadje) staat volgende samenvatting:

    Aaltjen Eunk weduwe wijlen Hendrik Eggink op den Velderhof is geaccordeert, dat zij den geheelen gereden boedel zal houden, dat haar onmondige dogter, Hendrica genaamt, oud ruijm een half jaar, voor derselver vaders goed zal hebben uijt het gerede een hondert  gulden, dan nog een stuk land, den Pisacker of de Struijke genaamt, benevens haar vaders kist en klederen, en een bedde met zijn toebehooren.

    Tot momberen zijn gestelt Aalbert Berentsen en Garrit Tackenkamp, bloedmombers Jan Eggink en Hendrik Maalderink.

    De bestevader Reijnd Eggink geeft aan zijn minderjaarige kleijndogter een kast met een taveltjen.

    Heeft mede goedgevonden, dat een stuk land in den Gooijschen Enk, het Garmelinkstuk genaamt, zo hem in eijgendom toebehoort, na zijnen dood aan geen vreemden zal verkogt worden, dat zijn zoon Jan Eggink en dit minderjarige kind dit land zullen kunnen behouden voor de coopspenning waarvoor hetzelve ingekogt is, en die penningen onder zijne kinderen deelbaar zijn.

    Vervolgens maakt denselven aan het kind de voorste bank in de kerk half, en in de andere bank eene sitplaats.


     

    1797 Onder curatelestelling van Hendrik ten Kulve op Koppele wegens overmatig drankgebruik

    Lees ook onderstaande akte uit 1803 m.b.t. een overval op Hendrik ten Kulve als hij de herberg Velderhof heeft verlaten. 

     


     

    1800 0456 376 1 GA1800 Bron Gelders Archief 0456-376-1 



    1803 3021 892 893 03611803 Bron Gelders Archief 3021-892 en 893 (lees ook transcriptie hierna).

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   893

    Op den 5 januarij 1803 agtermiddag 3 uur
    Coram L.A. Willinck, richter
    Gerigtsluiden Garrit Langel en Jan Onstenk

    Compareerde Hendrik ten Kulve, oud twee en sestig jaar, hiertoe van ’s Heerenwegen tot stuur van justitie gecitiert, en verklaarde dat op Hemelvaartsdag van den gepasseerde jaare 1802 des avonds aan het Velderhof (zijnde een herberg onder het Averenk) geseten hebbende en aldaar eenigen drank genuttigt, dat op dien avond om de streek van tusschen tien en elf uuren na huijs toe gaande, gekomen is op de allee tusschen Doekelborg en het Velderhof, twee persoonen bij hem zijn gekoomen, waaraan hij uijt hoofde van de donkerheijd geen kennis had, en daar ook geene beschrijving van kunnende doen, als dat hem voorstaat den eenen iets groter was dan den anderen, dat die beijde persoonen zonder iets te zeggen hem eenige reijsen op en om het hoofd geslagen hebben, zodat hij daarvan beduijselt en in de knien schoot, dat wederom op willende staan, een van die beijde persoonen, zonder dat hij zig verder weet te herinneren of dit den grootsten of den kleijnsten van die twee was, toeschoot en hem met een ruk zijn horologie uijt de sak haalde, dat hij sig daartegen hebbende willen versetten en zijn horologie weerom wilde hebben, wederom eenige klappen kreeg, en daarop die beijde persoonen zonder iets te zeggen of te spreken uijt zijn gesigt verdweenen en met zijn horologie weggeraakt zijn.

    Dat toen vervolgens, in de week na Pinxteren op Sacramentsdag aan zijn huijs gekomen is den horologiemaker uijt Baak, Dries Schooltink genaamt, en hem gesegt heeft, dat zijn horologie bij hem aan huijs was, (NB: dit horologie was door den comparant van dien Dries Schooltink gekogt en om die redenen door hem kenbaar) dat hij daar na toegaande dit ook alsoo bevonden heeft, en van denselven vernomen, dat dit horologie aldaar om te repareren gebragt was door Geurt Kets uijt Drempt, welke voorgaf dese gekogt of geruijlt te hebben van een Jood, Wolf genaamt, woonagtig in Doesborg, en welken Jood Wolf zoude gesegt hebben dat horologie gekogt te hebben van een hem onbekend persoon, welke gesegt had in Hengelo woonagtig te zijn, dat hij daar voor in betaling gegeven had gedrukt linnen tot een vrouwenjak, en zo veel gestreept woldoek als tot een vrouwenrok benodigt is, en ook nog eenige oude mansklederen, zonder te willen zeggen waar die in bestaan hebben, en dan eijndelijk in contanten zo veel geld daarbij, dat sig samen bedragen had de waarde van twintig gulden.

    Verklarende den comparant dat dit gunt voorschreven opregt en na waarheijd gepasseert en voorgevallen is, bereijd zijnde deese zijne verklaringe ten allen tijden des gerequireert met eede te solemniseeren, hebbende dit voorschreven  wel met handtastinge in plaatse van eede gesterkt.

    [w.g.]
    L.A.Willinck, richter
    Gerigtsluiden …. [geen handtekening aanwezig]

    Hiervan het certificaat aan den heere lantdrost gesonden


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   893

    Op den 17 junij 1803 des morgens om 9 uur
    Coram L.A. Willinck, richter
    Gerigtsluiden Garrit Langel en Jan Onstenk

    Erschenen Garrit Jan Busker, en verzette en dede, met consent van dezen gerichte, omni meliore modo peinding en affectatie op en aan alle de gerede goederen, actien en crediten, inboedel en gerakheid des huijzes, levende have en vhee, gezaijen in en op de landen, voorts alles wat tot het gerede behoort, aan Jan Rietman en zijn vrouw op Velderhof onder Hengelo toestendig, zulks om door middel van dien daaraan salvo ulteriori regressu te verhalen zodane som van één hondert zeven en zestig guldens, als gepeindetens op de obligatie in copia autentica sub A. d.d. 17 februarij 1802 per resto schuldig zijn. Alles salvo calculo et deducto omni probabili solotu [= soluto]. Pandeischer peindt mede voor alle verlopen renten, sampt kosten en schaden met recht versoekende hiervan insinuatie aan gepeindetens, voorts relatie ten effecte rechtens. Salvis.

    Fiat ten fine als versogt
    [w.g.]
    L.A.Willinck, richter
    Gerigtsluiden G. Langeler
    J. Onstenk




    1829 0456 376 51829 Bron Gelders Archief 1456-376-3

    1829 GA 0456 376 7 blz 131829 Bron Gelders Archief 0456-376-7. 

    BR 1870 1902 Berend Maalderink is tapper
    1870-1902 Bevolkingsregister waarin te lezen valt dat Berend Maalderink 'tapper' was. 

    1872 Zutphense Courant1872 Bron Zutphense Courant. 

    1949 Reclame1949 Bron Reclame Hengelo. 


     

     

     

     

Laatst aangepast op zondag 24 januari 2021 20:20